In de Sorry Gulch Saloon is alleen plaats voor een held
De ontmoeting heeft plaats in cactusland Arizona. Gastheer is John Meijer, zoon van een van de hoofdpersonen, nou vooruit van de hoofdverdachte uit De Strafkolonie. Hij werkt mee aan de documentaire ‘Koninkrijk in Wereldoorlog’, waarin senior aan bod komt.
Door Twan van den Brand
De naam van zijn café lijkt hij geleend te hebben uit een strip van Morris & Goscinny. Voor de deur van de Sorry Gulch Saloon, aan de rand van de woestijn, staan enkele motoren.
Er staan áltijd motoren, zegt John D. Meijer. Hij beheert immers een bikersbar. Binnen zitten stoere jongens met lange haren. Spijkerjasjes of t-shirts zonder mouwen. Want die zouden slechts de tatoeages aan het zicht onttrekken. Ze dragen laarzen en drinken Budweiser, uit een flesje natuurlijk.
Het is begin van de middag, de temperatuur in Sierra Vista nadert de veertig graden. Over enkele uren zal het drukker worden. En wie negen uur ’s avonds haalt, beleeft de opkomst van de strippende dames. Altijd feest in de Sorry Gulch Saloon.
Nou altijd; zo nu en dan wordt er wel eens geknokt. Maar als het er te wild aan toegaat, staat John met zijn twee meter en kolenschoppen van handen op om de rust te herstellen. Big John, op andere momenten gekend vanwege een bulderende lach, wordt gerespecteerd.
Big John Meijer/Foto Dorna van Rouveroy
Big John is de zoon van kolonel Jantje Meijer (1896-1972), gedecoreerd door onze majesteit vanwege zijn optreden tijdens de oorlog in Nederlands-Indië. Een officier die door zijn manschappen moedig én bikkelhard wordt genoemd. Hij was de commandant die in december 1948, na de luchtaanval op Djokjakarta, de Indische aanvoerder Sukarno liet arresteren. De latere president werd in een jeep naar zijn bureau gevoerd. Sukarno brieste van woede over dat gebrek aan comfort én respect.
Zijn Willemsorde - de onderscheiding is sinds een jaar weer breed bekend dankzij de Bossche cafébaas en commando Marco Kroon - kreeg Meijer in ‘47. Dat gebeurde na een razend moeilijke maar geslaagde opmars naar de stad Cheribon. Toen hij vervolgens doorstootte naar Poerwokerto negeerde hij de bevelen van hogerhand om een westelijke route te kiezen en ging zijns weegs. Een weg vol risico’s, voor manschappen en materieel. Maar Meijer bracht het er goed vanaf. Hij werd gedecoreerd, meteen ook bevorderd tot generaal-majoor.
Roosevelt
Het was niet zijn eerste hoge onderscheiding. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had hij van de Amerikanen de Legion of Merit gekregen. Daar is niks koninklijks aan, maar deze blingbling hoeft voor de Willemsorde niet onder te doen. President Franklin D. Roosevelt gaf er persoonlijk zijn goedkeuring aan. Meijer viel de eer toe vanwege zijn bijzondere samenwerking met de Amerikanen in Suriname.
De yankees zaten daar om het bauxiet, belangrijk voor hun oorlogsindustrie, te beschermen. Meijer was er naar toe gestuurd als hoogste Nederlandse militair, als territoriaal commandant. Hij bouwde vanaf februari 1942 een bijzondere staat van dienst op. Zo bijzonder dat hij anderhalf jaar later ijlings werd teruggeroepen door de Nederlandse regering in ballingschap bij wie het schaamrood inmiddels op de wangen stond. Tijdens verhoren in New York moest hij zich tegenover een militair comité verantwoorden. Zijn carrière leed er bij gebrek aan geschoolde officieren niet onder.
Kolonel Meijer had de Amerikanen geholpen bij een ‘zachte coup in Frans Guyana’ (zie onder tabblad De Verhalen ‘De Coup van Cayenne’). Dat heette nog een avontuur. Maar erger: hij had de Nederlandse gouverneur Kielstra uit zijn paleis in Paramaribo proberen te jagen. Bovendien was hij opdrachtgever voor de moord op twee gevangenen van het concentratiekamp Jodensavanne. Karel Raedt van Oldenbarnevelt en Loo van Poelje werden na verhoor koelbloedig in de rug geschoten.
Voor dat laatste zou de Nederlandse marechaussee hem in de jaren ’50 nog proberen te vervolgen. Tevergeefs. Toeval of niet: Meijer had in 1949 vanuit Indië de kuierlatten genomen en zich ras voorzien van de Amerikaanse nationaliteit (geen probleem voor een drager van de Legion of Merit). Hij vestigde zich eerst in New York, later in Danbury, Connecticut. Justitie achtte hem daar ongrijpbaar. Nabestaanden van de slachtoffers dachten er het hunne van: een generaal, drager van de prestigieuze Willemsorde, werd afgeschermd.
De locatie van de bikersbar aan de rand van Sierra Vista
Toen Meijer sr. uit Indië terugkeerde was Big John nog een kleine jongen. Hij zou spoedig zijn zesde verjaardag vieren. Met zijn moeder Elizabeth de Loos, die in New York voor het Nederlandse consulaat had gewerkt, woonde John in centraal Manhattan, appartement nummer 5 aan 246 East, 46th street. Tegenwoordig ligt het in de schaduw van het VN-gebouw.
“Ik was geen gemakkelijk kind”, herinnert John zich bij de ontmoeting in Sierra Vista, nabij Tucson, waar hij tegenwoordig verblijft. “Een lastpost kun je beter zeggen. Maar mijn vader wist daar wel raad mee. Hij zei tegen me: aan de andere kant van de wereld heb ik honderden, nee duizenden mannen in het gareel gehouden, dat lukt me met één zo’n kereltje dus ook wel.”
Meijer senior was een harde, koppig en eigengereid. Hij vertelde niet veel over zijn avonturen in Indië. Zo nu en dan kwam er een onthulling van enkele zinnen. Via via hoorde zoonlief meer. Bovendien waren er de foto’s met koningin Wilhelmina en generaal Spoor, de hoogste commandant in Indië, die het ontzag voedden.
Moorden
Over de ‘andere kant’, de moorden in Suriname, de status van verdachte en gezochte, zegt John niks te weten. Als hij dat verhaal hoort, haalt hij de schouders op. “Mijn vader heeft er nooit iets over verteld, anderen ook niet. Je bent de eerste. Het zegt me niets. Ik weet niet of het waar is, ik wil graag geloven dat het níet waar is. Maar dat is natuurlijk ingegeven door emotionele argumenten. Het is niks voor de man die ik heb gekend, strijdig met zijn erecodes.” En later: “Het was wel oorlog natuurlijk.”
De dag na het gesprek is Big John joviaal als tevoren. Maar ’s nachts heeft hij wakker gelegen, zegt zijn vrouw Mary. Hij heeft gepiekerd, nagedacht hoe compleet zijn beeld over zijn vader eigenlijk is. Zelf houdt hij af: “Ik weet niet wat ik er van moet denken.”
Na terugkeer uit Arizona, tijdens telefoontjes en mailverkeer reageert John op de vraag of hij de nieuwe informatie heeft verwerkt (‘No problem’). Is hij zijn vader anders gaan zien? “Ja, wel anders, maar hoe dat weet ik niet zo goed. Doen de beschuldigingen, zelfs al zijn ze waar, iets af aan zijn verdiensten? Nee toch.”
18/01/2011