Tjisadane van postzegel tot
Tournedos á la Johannesburg    
De Nederlandse producent Hans Quatfass wil een film maken over de Tjisadane, het schip dat ook een rol speelt in mijn boek De Strafkolonie. Het heeft, aldus Quatfass, een roemrijke geschiedenis. Voor hem en voor u vast een paar krenten.    

Door Twan van den Brand  


Tristan da Cunha zou nooit meer zijn zoals het was. In augustus 1961 verdreef een grommende vulkaan alle 291 bewoners van het eiland dat tussen zuidelijk Afrika en Zuid-Amerika dobbert.

Ze zouden terugkeren, althans het grootste deel van hen. Maar het meest afgelegen bewoonde eiland van deze wereld kreeg een nieuwe kleur. Want toen de vulkaan niet langer trilde, toen ruim anderhalf jaar later de gerepatrieerden terugkeerden, toen hadden zij, afstammelingen van avonturiers en schipbreukelingen, geroken aan de vooruitgang van het moederland Engeland. De achtergebleven honden hadden bovendien hun kudde schapen stevig uitgedund.
En, ja ook dat, vier meiden van Tristan da Cunha waren intussen getrouwd met Britten. Zij namen hun verse, wereldse echtelieden mee naar de ongereptheid.
Tegenwoordig telt het eiland ruim 260 bewoners. Ze stammen af van zo’n zeven families. De mensen heten er Swain of Lavarello. Nou vooruit, er zijn nog een paar andere achternamen.  
Je kunt de uithoek nog altijd maar moeizaam bereiken. Vliegen naar Kaapstad en dan op ongeregelde tijden met een boot mee. Een dag of vijf varen over de Atlantische Oceaan.  



Terug naar de eruptie van de vulkaan, de angstige bevolking die met enkele vissersschuiten naar een nabij gelegen onbewoond eiland uitweek en daar werd opgepikt door….. juist ja door de Tjisadane.
De komst van dat Nederlandse schip was een geluk bij een ongeluk. Zo vaak legde het niet aan onderweg van Zuid-Amerika naar zuidelijk Afrika. Maar die keer had de Tjisadane zes passagiers aan boord, die op Tristan da Cunha moesten worden afgezet. Dat feest ging niet door. In plaats daarvan kreeg het vracht- en passagiersschip 291 ontheemden aan boord.
“Voor de meesten was dit het einde van de bekende wereld. Grote steden, moderne industrie en het tempo van het midden van de twintigste eeuw kenden ze slechts van het witte doek en verhalen van passanten”, zo meldde het Travel Bulletin van de Royal Interocean Lines (nummer 1 van het jaar 1962), de rederij waartoe de Tjisadane behoorde. “Er werd een speciaal menu samengesteld, toen bleek dat de bewoners van Tristan niks anders wilden eten dan de hun bekende vis en aardappelen.”  
Tristan da Cunha, nog steeds onderdeel van het Verenigde Koninkrijk, vereeuwigde de Tjisadane op een postzegel.
De redder kwam langs kort voor hij zelf ten onder ging. Niet letterlijk. Maar nog geen tien maanden na de evacuatie meerde het schip aan in de Japanse stad Kure, een marinehaven, waar het gesloopt zou worden. 31 jaar na zijn eerste reis, die van Amsterdam naar Tandjong Priok in Nederlands-Indië voerde. De toen zo moderne Tjisadane was gebouwd voor de Java-China-Japan lijn.  




Dezelfde Tjisadane was ook de boot die op 21 januari 1942 de 146 zogenoemde Indische NSB’ers (zie elders op deze site) van Soerabaja naar Suriname bracht, naar De Strafkolonie. Ze werden opgeborgen in kooien, frisse lucht was er onderweg niet bij.
Beneden stonk het naar het zweet (en nog veel meer) van opeengepakte, ongewassen mannen. Bovendeks werd, dreiging van vijandelijke onderzeeërs of niet,  feest gevierd door bemanning, de soldaten die onder leiding van luitenant Arends waren meegereisd als bewakers en de passagiers. 
Een anonieme gevangene zou later in het Surinaamse dagblad De West beweren: “Ik wil hier even vaststellen dat ik de vrouwelijke passagiers van de Tjisadane, die zo prettig met de scheepsofficieren omgingen en gedaan wisten te krijgen dat zij zo nu en dan naar de kooi met halfnaakte en vervuilde mannen mochten kijken, ik zeg – en ik meen het van harte – ik neem het hun niet kwalijk dat zij vol walging zich afwendden en gilden: bah, wat stinken die beesten.”
De Tjisadane was voor de gelegenheid trouwens voorzien van explosieven. Want kapitein Burger had opdracht gekregen om de gevangenen niet in handen van de vijand te laten vallen. Hij moest het schip, eenmaal onder vuur, laten kelderen. Om de bemanning, en niet de gekooiden, kans te geven in reddingssloepen weg te komen, waren de explosieven voorzien van een contactklok.  
Nadat de Tjisadane zijn bijzondere lading op 1 maart had afgeleverd in Suriname zette hij koers naar New York en San Francisco, werd zoals zoveel Nederlandse schepen geconfisceerd door de American War Shipping Administration en omgebouwd tot troepenschip. Met z’n lengte van 140 meter en breedte van 19 meter was hij geschikt voor 1485 manschappen.


De kooi in de Tjisadane op een tekening van gevangene
Rolf Breier. 


De Tjisadane zou op vele routes door het oorlogsgeweld zigzaggen. Niet altijd zonder pijn of schade. In 1942 bracht kapitein Burger het er met zijn bemanning op een van de eerste tochten nog goed vanaf voor de kust van Florida. “Met de kijker kon je het fleurige gedoe van Miami Beach zien. Toen klonk een hevige knal, ons schip trilde. Een rookkolom aan de horzion vertelde ons dat daar een onderzeeër zijn lugubere werk deed. (….) Duidelijk zagen wij op het strand van Miami groepen badschonen die zich om zo’n lange kijker met statief verdrongen. Zo konden ze voor een dubbeltje zien hoe de mannen van de tanker krepeerden. En zelf misschien lebberend aan een ijsje. Vreemde wereld toch”, aldus de gezagvoerder, die zijn reis naar de Tonga-eilanden kon voortzetten.
In mei 1945 had de bemanning minder geluk. Voor anker in de buurt van het Japanse eiland Okinawa werd de Tjisadane geraakt door brokstukken van een vijandelijk gevechtstoestel, dat door een ander geallieerde schip uit de lucht was geschoten. Vier opvarenden kwamen om het leven. De materiële schade was gering.
De Tjisadane, na de oorlog in Amsterdam weer omgebouwd tot passagiers- en vrachtschip voor de Java-China Paketvaart Lijnen NV, zou na de 146 Indische NSB’ers nóg een krijgsgevangenvracht vervoeren. Dat gebeurde enkele jaren na de Japanse capitulatie in ‘45 toen 680 bezetters van Indië terug moesten naar het land van de rijzende zon. Onder hen generaal Imamoera, in 1942 nog de commandant van de aanval op Java.
Weer wat later, in 1950, bracht de Tjisadane Zuid-Afrikaanse troepen naar een nieuwe oorlogszone, in Korea, waar noord en zuid, oost en west tegenover elkaar stonden.  Op maandag de 30e oktober van dat jaar kregen de soldaten aan boord een ‘Dinner d’Adieu’ geserveerd. Met onder meer een Potage Korea, een Tournedos à la Johannesburg en een Plum Pudding de Oue Baas op tafel koersten zij op het gevaar rond de 38e breedtegraad af.  

04/04/2013