Voor even ontsnapt



Bewakers in kamp Copieweg

Door Twan van den Brand


Alle eer komt Werner Stauder toe. Hij weet meer over het wrak van de Goslar, het Duitse vrachtschip dat sinds 1940 een eiland vormt in de Surinamerivier, dan wie ook. Stauder is bezig met geschiedvorsing en doet dat met veel gedrevenheid. Hij is bovendien niet te beroerd om zijn kennis te delen. En die wellevendheid  komt de lezer van deze site dan weer ten goede.
Bij een van zijn bezoeken aan het Nationaal Archief in Den Haag stuitte hij op een document dat lang onopgemerkt is gebleven. Het is een verslag van Karl Berghoff, de kapitein die zijn schip voor de kustlijn van Paramaribo liet kelderen toen Duitsland en Nederland in oorlog geraakten.
De bemanning van de Goslar werd opgesloten in het kamp Copieweg. Daar was het leven geen marteling, maar wie de vrijheid gewend is wil maar moeilijk wennen achter prikkeldraad. Dat gold ook voor de scheepslui, die in de eerste jaren met enige regelmaat op de vlucht probeerden te slaan.
In het verslag van Berghoff duikt ook Jantje Meijer op, de kolonel die feitelijk sinds februari 1942 als militair commandant de Nederlandse belangen in Suriname behartigde. Zijn officiële benoeming kwam pas op 1 april af.
Meijer wordt niet bij naam genoemd. Maar Berghoff schrijft over een ‘nieuwe commandant’ die op zeker moment zijn pistool trekt. Dat kan niemand anders dan de later zo bekritiseerde, de van moord beschuldigde maar ook de met de Willemsorde geëerde kolonel, latere generaal,  Meijer zijn.
Berghoff vertelt over de afloop van een vluchtpoging van vijf kampgenoten van de Copieweg. Onder hen drie bemanningsleden van de Goslar: Hermann Klug, Richard Malinski en Friedrich Iwanski, alle drie nog geen dertig jaar oud.  Zij hadden vanuit een van de barakken van het kamp een tunnel gegraven. Op 13 maart 1942 werd tijdens het ochtendappel het plotselinge en weinig gewaardeerde vertrek gesignaleerd.

Onderbroek

Enkele uren later al waren de vluchtelingen gegrepen. Mede dankzij de Indiaanse gidsen. Die lieten zich in de oorlogsjaren voor enkele jachtgeweren en wat contanten wel vaker als gidsen gebruiken. Lang uitgebuit, nu nuttig en gewaardeerd.
De ontsnapte Duitsers werden, zo signaleert Berghoff, in onderbroek en geboeid weer het kamp binnen gebracht. Zijn verslag kent een dramatiek, die bij oorlog, bij vriend en vijand, bij goed en kwaad hoort.  Een van de vluchtelingen, de planter Alexander Schubert, moest aanwijzen waar de vijfentwintig meter lange tunnel begon waardoor de vijf waren ontsnapt.
Schubert liet het zien. De tunnel begon onder een van de barakken die op cementen sokkels van bijna een meter rustte. Hij werd gepord door luitenant Groenewegen, een Nederlandse militair die ook in een ander kamp, de strafkolonie Jodensavanne, door de gevangenen niet heus als een geliefd bewaker werd beschouwd. Deze luitenant had, zo beweert Berghoff, ook nu voortdurend een houten knuppel bij de hand om de twijfelaar zonodig de juiste weg op te slaan. Terwijl Schubert de ontsnappingsroute bloot legde, werden zijn  kameraden Malinski en Klug met een ambulance afgevoerd. Zij hadden hun vertrek met kogelwonden moeten bekopen.  

19/12/11